Kamperen is niet mijn ding. De laatste keer dat ik ging kamperen was ongeveer tien jaar geleden. Nadat ik met mijn toenmalige vriendje in het donker en de stromende regen een stokkengevecht had gehouden met een onmogelijk ouderwetse bungalowtent – van iemand geleend en geleverd zonder enige gebruiksaanwijzing – konden we, onder het genot van een glas wijn, gaan genieten van de ruzies van het stelletje naast ons.
Heb je handdoeken ingepakt? Eeuhhh ging de mannenstem. Mijn tandenborstel meegenomen? De man krabde zo hard op zijn hoofd dat wij het konden horen. Überhaupt de toilettas? Stilte… Dan heb ik dus ook de pil niet bij me! Kak! Ben ik straks de hele week ongesteld! En na een ruzie volgt natuurlijk altijd de goedmaakseks. Vast niet all the way – nu de toillettas nog thuis op de wastafel stond – maar het was goed genoeg (of misschien daarom juist wel beter) om ons met een bak herrie wakker te houden. De volgende dag had ik alsnog een huisje gehuurd, in het dichtstbijzijnde dorp.
Alleen met kamperen is het een beetje als met zwangerschappen en bevallen: na een hele tijd vergeet je de pijn en kan het zomaar weer een goed idee lijken om er nog een keer voor te gaan. Dus volgde er een ‘ja’, toen mijn vriendin vroeg of ik ‘gezellig met mijn zoontje een paar nachtjes op de camping kwam staan’. Weifelend, maar toch: een ja. En natuurlijk, ik weet het: je moet nooit spijt hebben van gedane zaken. Gedane zaken nemen geen keer. En nog meer van dat soort geijkte uitspraken en spreekwoorden. Maar oejoejoej wat zou ik met liefde teruggaan naar dat moment waarop die ene vraag werd gesteld.
Op campingavond 1 – uiteraard met stromende regen en onweer, maar dat spreekt voor zich – besloot mijn maag de buikgriep van mijn dochtertje eerder die week over te nemen. Hangend boven de toiletpot van de Staatsbosbeheercamping realiseerde ik me dat ik mijn eigen wc nog nooit zo had gemist als nu. Dat ik, eenmaal thuis, toch eens wat vaker een ‘bleek’ van waardering zou moeten geven. Al helemaal omdat mijn felroze gelakte teennageltjes gestoken in Havaianas met tijgerprint vrolijk en herkenbaar onder de halve wc deur uit staken, en er definitief voor zorgden dat ik mijn laatste greintje dignity ook nog kwijt was. Na een nacht rillen in mijn slaapzak – vriendin 1: sjeetje was 10 graden vannacht hè? Koudste nacht hier tot nu toe… – wist ik het natuurlijk al. Maar we hadden nog twee nachtjes geboekt en de aanhouder wint, zo dacht de eeuwige optimist in mij.
Hierna volgden nog vele regen- en onweersbuien. Verbrandde marshmallows (waarom lukt het die andere mensen rondom het kampvuur #$@#% wel?!). Uiteraard verschillende buren die midden in de nacht – zogenaamd als iedereen slaapt – enthousiast ‘van bil’ gingen. Kinderen van vriendin 2 en 3 die twee nachten achter elkaar de boel onder hadden geplast. Altijd handig op een natuurcamping zonder wasmachine. En op de voorlaatste dag nog het ultieme appje van vriendin 1: de kinderen hebben hoofdluis – aapje met handjes voor zijn ogen.
‘We gaan naar huis!’ Joelde mijn zoontje die laatste ochtend in ons piepkleine iglotentje, bij het wakker worden. Waarbij hij een blije boogie woogie dance beweging maakte met zijn armen. High five mama!
Ben heel benieuwd of ik dit over tien jaar alweer ben vergeten…