‘Ik huil, iedere keer als ik daar de deur uit loop.’ ‘Ik ook,’ antwoordt Jason. We staan in het kamertje van Kate. Haar bed staat er nog. Er zitten nog een paar knuffels in. Aan het plafond hangt haar luchtballonlamp. En boven haar boekenplank nog altijd het schilderij met de drie uilen, die haar oppas voor haar heeft gemaakt. Mama Uil, papa Uil en het Kate Uiltje, samen op een tak. Het plankje zelf is leeg. Er staat geen babyfoon meer op. Liggen geen spenen meer. Of haarspeldjes. En ook de rest van de kamer is zonder Kate.
We gaan vanaf nu bij haar ‘op bezoek’, zo voelt het. Want Kate is gaan wonen. Het gaat goed met haar. De groep is fijn, de andere kinderen zijn lief en de begeleiders geweldig. Maar wij missen haar. Moeten haar nu nog verder loslaten. Net als die dag dat de taxichauffeur haar voor het eerst kwam ophalen met het busje. Alleen, op weg naar de dagbesteding. Naar het zwembad, met een begeleider, zonder mama. Voor het eerst logeren, eerst een nachtje en toen een heel weekend. Steeds meer en meer en allemaal veel te snel, want ze is nog zo klein.
Van binnen is ze zelfs nog een baby. Een baby’tje dat het liefst bij haar moeder op schoot zit, de hele dag. Knuffelen, liedjes zingen, boekjes lezen. Mijn moederhart wil het liefst daar blijven zitten, met haar. Maar dat gaat niet. Negen jaar lang. Dus huil ik. Iedere keer als ik bij haar weg loop. Haar allemaal kusjes geef en tegen haar zeg dat ze mijn prinsesje is, ik van haar hou, en snel weer kom. Heel snel. Huil ik. Omdat het iedere keer voelt alsof iemand nog een keer die navelstreng doorknipt. Omdat het pijn doet. En ook haar broers zijn verdrietig.
‘Is Kate nu van die andere mensen, mama?’ vraagt haar broer. Hij heeft fantasieën over hoe hij kan zorgen dat hij heel rijk wordt. Door straks snel zijn rijbewijs te halen en voor Uber te gaan werken (moet hij alleen nog wel ‘eventjes mijn auto lenen’). Met het geld dat hij gaat verdienen kan hij zijn zusje ‘terugkopen’. Kunnen ze samen in zijn villa gaan wonen, met een butler die voor Kate zorgt. ‘Hebben we haar nu opgegeven?’ vraagt de ander. ‘Nee,’ antwoord ik ze. ‘Kate blijft altijd van ons en we geven haar nooit op.’ Maar loslaten moeten we haar wel. Steeds meer en dat gaat veel te snel, voor ons allemaal.