Het is een jaar geleden. Dat ik iedere nacht zo stijf als een plank in mijn bed lag. Terwijl ik de slaap maar niet kon vangen. Bang. Voor dat moment. Dat telefoontje. Bang. En er naar uitkijkend tegelijk. De verlossing van de pijn. Dat moment waarop de dood, allang in jouw wangen, jouw haar en jouw ogen, ook nog dat laatste stuk grauwheid over je zou leggen. En ik mijn gebalde vuisten en verkrampte benen los zou kunnen laten. Diep uitblazend op jouw laatste adem. Een zucht van verlichting. Met gelijk erna een intens verdriet. Want met het einde van de ziekte en de pijn, zou ook de gezonde jij nooit meer terugkomen.
Nooit meer. Dat besef overviel me een week later. Op zo’n niets-moment. Bij de pasta afdeling van de supermarkt. Terwijl ik nadacht over spaghetti of macaroni, maar eigenlijk niet eens honger had. Dat jij daar helemaal nooit meer over na zou denken. Niet meer terug zou komen. Nooit meer.
Het is nu een jaar geleden. Een zachte winter en een warme zomer verder. Een oud en nieuw waarin ik dacht het rotste jaar ‘ever’ te hebben afgesloten. Een nieuw jaar met een scheiding, een verhuizing, een woonplek voor mijn dochtertje, die veel meer zorg nodig heeft dan wij nog kunnen bieden. Een nieuwe relatie, die leek te zijn maar toch niet was. Een jaar zo hectisch dat ik geen woord op papier heb gekregen, niet eens 1 letter. Maar deze week lijkt het alsof het jaar heeft stil gestaan. En schrijf ik weer.
Ik zie ons weer zitten in het park. De laatste gesprekken voerend bij de vogelkooi. Terwijl ik je hand nooit meer los wil laten. Al die medicijnen op de keukentafel. Nog steeds hopend dat we met zachtjes ‘boe’ zeggen een monster konden verslaan. Hoe je nog uit je bed omhoog probeerde te komen om me een afscheidsknuffel te geven. Omdat we niet wisten of we elkaar morgen nog zouden zien. Of nooit meer.
Deze week komt alles weer terug en de tranen blijven maar stromen. Want nooit meer… is nog steeds.